De eerste keer zat er een rat in het portiek van mijn huis. Ik dacht, geen probleem en siste: ‘’Donder op’’ en zwaaide met mijn armen. Dat hielp.
De volgende dag zaten twee me heel boosaardig aan te kijken en wegjagen lukte me weer. Ik wist dat er in Amsterdam meer ratten dan inwoners zijn, dus ik dacht er verder niet over na. En in de ochtend waren ze verdwenen.
Maar het werd van kwaad tot erger. Elke dag zaten er meer, ze leken ook steeds groter te worden en hadden enge rode ogen. Nu begonnen ook de buren te klagen en me er van te beschuldigen dat ik als een soort rattenvangster van Hamelen de ratten naar de straat had gelokt.
De ratten zaten nu in de hele straat, en keken naar een ieder die naar huis wilde met een air van, wat dacht je hier te komen doen. De ruzies tussen de buren werd steeds erger, In de whatsapp groep van de buurt werd het oorlog. Iedereen verweet elkaar de oorzaak te zijn van de ellende. Ik durfde nauwelijks mijn huis nog uit.
Het lukte me een weg te banen door de ratten die nu de buurt hadden overgenomen. Ik kwam weer thuis en ging naar bed.
Ik voelde een warm bolletje onder de dekens aan mijn voeteneind: een rat. Gillend rende ik naar de badkamer. Daar zat een rat op de rand van de wc.
Dat was het einde.
Ik ging het huis uit en ging op weg om een vrijplaats voor mensen te zoeken. Een plek waar ratten nog niet de baas zijn.
Ik heb het nog niet gevonden.