Waar ik ook kom. Naar de natuur het licht de som, over scholen terpen en dorpen. De samenhang: het hart eruit geschoten in het aanzicht, een veeg die tot leven komt. In het geroezemoes en het ritme van de hamer en de kracht van de beitel. Wat gaat er af wat komt er bij, met mijn oog dat knippert, de afstand overbrugt, mijn ziel die erin kruipt en me lichtvoetig maakt. Het theater draagt ertoe bij om los te gaan met een zonnebloem, paardenbloem te spelen. Als een pluis in de wind zingen met de bijen, zingen in de wind, hoe creatief is dat scheppen of prikkelen. En het carnaval ging maanden door. De aardappeleters of een stil leven van een geslacht dier. De Mesdag, welk een plezier.
Het maken. Hoe te raken, de klap van de zinnen, beminnen. De muze behagen, in stilte gedragen, het klagen en de vragen jagen voorbij. Dat plaatje van genieten en lijden; levenskunst…

Leo Westra