Je vraagt me welk doel ik heb met het oppakken van de pen. De ui van de werkelijkheid heeft vele rokken; een eerste Jantje-van-Leiden is dat ik mijn vingerschrijfvaardigheid verlies. Ik zou weer zo’n mooi handschrift willen hebben als weleer. 

Een diepgravender antwoord zou zijn, omdat ik mijn kinderen heel lang niet zag en ik verlang ernaar hun over te brengen hoe mijn leven in die 25 jaar zich afspeelde. Geheimen, die ik nooit zal durven vertellen, stel ik uit tot verhalen die ze later kunnen lezen en begrijpen. 

Wil je weten of dat alles is? Neen. 

De optelsom van mijn leven, die baaierd van toevalligheden, mijn overtuiging dat ik geen stuurman maar speelbal van het lot ben.

Nog verder gravend kom ik op taal uit. Gulzig zijn om de roes van het allerjuiste woord te ervaren. En soms onder de pomp gestopt te worden zoals Albert Verwey in zijn Jeugd-gedichten, door zijn vriend Democritus, zuchtend de blik omhoog naar de sterren en dan struikelen in een greppel.
De allerdiepste laag is de hoofdzonde van de billen, het ontbreken van zitvlees.

A.